De stad in een kwartier

Wat als je de auto alleen uitzonderlijke gevallen nodig zou hebben, bijvoorbeeld om op vakantie te gaan en alle dagelijkse levensverrichtingen zich in de nabijheid van je woning zouden afspelen.

Er zijn zo van die momenten wanneer ik ‘s-avonds door de stad naar huis rijdt over drukke wegen vol uitlaatgassen waarop ik hardop denk: ‘Hoe is het in godsnaam mogelijk dat we anno 2020 de omgeving waarin we wonen, spelen, lopen, ademen maar blijven vervuilen omdat we massaal lange woon-werkafstanden in de auto voor lief blijven nemen.’

Een aantal vooruitstrevende grote steden is dan ook volop bezig zich te transformeren in de 15-minuten stad, waar alle primaire behoeftes zoals school, werk en winkels zich binnen een radius van 15 minuten te voet of op de fiets bevinden en het openbare gebied een grotendeels publieke groene invulling krijgt. Waarbij de meeste gebouwen multifunctioneel te gebruiken zijn en ook in het weekeinde volop worden benut.

Dat hyper-lokale model met minder stress in een groene omgeving met schone lucht en met een divers aanbod binnen handbereik verhoogt uiteraard de kwaliteit van leven aanzienlijk. Ook ontstaat het ‘cluster effect’ waar door kruisbestuiving tussen specialisten en hun concurrenten die werken in dezelfde buurt en de sociale netwerken van actieve bewoners versnelt innovatie ontstaat. Een belangrijke sleutel tot het succes van steden.

Het is een klein beetje terug naar de toekomst. In de jaren dertig was de fiets ook al het belangrijkste vervoermiddel van de stad. Vanuit nieuwe wijken moest je de belangrijkste werklocaties in een half uur fietsen kunnen bereiken dus werd bijvoorbeeld de uitbreiding van Amsterdam op maat van de fiets ontworpen door Cornelis van Eesteren. Zijn visie reikte maar liefst tot het jaar 2000 en bleek een verrassend robuust alternatief voor de onvoorzien met auto’s dichtslibbende stad.

Algemeen Uitbreidings- Plan Amsterdam 1935 Cornelis van Eesteren

Inmiddels wordt bij het ontwerp van de 15 minutenstad ingezet op multi-modaal transport in plaats van een uitsluitend op auto‘s of fietsen gebaseerd ontwerp. Deze nieuwe mobiliteitsaanpak met meer ruimte voor voetganger en fiets gaat zeker verschil maken in drukke binnensteden, maar het is ook weer geen panacee voor alle stedelijke ontwikkelingen. Grotere agglomeraties zijn nu eenmaal geen conglomeraat van autonome of homogene buurten en betaalbaar wonen blijft ook in de 15 minuten stad een achilleshiel. Want een betere, kwaliteitsvolle woonomgeving vergt behoorlijke investeringen en die zullen moeten worden terugverdiend met stijgende huren en vastgoedprijzen als gevolg.

Dakparken, een onverwacht gelukkig huwelijk tussen groen en gebouw

Ze ontstressen en verkoelen. Dakparken brengen bijeen wat lang onverenigbaar leek in steden, schrijft architect Eugène Franken in zijn eerste column voor Innovation Origins.

Eugene Franken
Dakpark Rotterdam

Boven op grootschalige stadsontwikkelingen verschijnt steeds vaker een spectaculair groen landschap. Het dakpark is een veelzijdige ruimtelijke vernieuwing die inspeelt op het veranderend klimaat en uitstekend te gebruiken is om de gewenste verdichting van de stad maatschappelijk aanvaardbaar te maken.

Het is een manier om een stad vorm te geven anders dan door ontwikkelingen alleen te te denken in de vorm van gebouwen. De toenemende populariteit ervan bij ontwikkelaars en gebruikers is te verklaren doordat meervoudig grondgebruik een intensiever programma mogelijk maakt. Dat wint niet alleen veel aan charme door de mantel van groen waarmee het is bedekt. Paradoxaal genoeg geeft het ook veel meer dan het neemt.

Dakpark ontspant en ontstrest

Zo heeft verblijven in een groene omgeving een bewezen sterke invloed op de gemoedstoestand. Het ontspant en ontstrest. Onze tijden van corona onderstrepen slechts de toenemende behoefte aan dit soort hoogwaardige publieke plekken, geschikt voor het stedelijk buitenleven. Het toevoegen van substantieel groen aan steden werkt daarnaast verkoelend. Door schaduw en verdamping de gevoelstemperatuur in hete zomers wordt verlaagd. En het is ook nog eens goed voor de biodiversiteit.

Gratis ruimte

Industriële megadaken, eertijds ongebruikt niemandsland, bieden in feite ‘gratis’ ruimte met volop plek voor allerlei functies zoals sport, spel, en vertier. Je kunt er vergaderen en verpozen in een aangenaam verblijfslandschap. Ze zijn fraai om op uit te kijken met als bonus een panoramisch uitzicht. Dat alles zoals het hoort tussen spectaculaire of onverwachte elementen. Kijk maar eens naar het Dakpark Rotterdam met zijn grazende schapen, educatieve moestuinen en als pièce de resistance een watervaltrap.

Het dakpark is een superstructuur die bestaande en nieuwe elementen moeiteloos absorbeert. Onder de pet van het groene tapijt kan er veel. Dakparken hebben samen ook de schaal om echt verschil te maken. Analoog aan de strategie die paus Sixtus V met het plaatsen van obelisken in Rome voor ogen had vormen ze steppingstones die beogen verbanden te leggen en samenhang aan te brengen in de stad door toekomstige veranderingen alvast heel zichtbaar te markeren.

Nieuwe typologie

Dakparken vormen een onverwacht gelukkig huwelijk tussen groen en gebouw, dat bij elkaar brengt wat lang onverenigbaar leek in stedelijke bebouwing. Een nieuwe typologie is geboren. Sterker nog, misschien moeten we de ingesleten gedachte dat een stad vooral gedefinieerd wordt door gebouwen maar eens gaan afleren en voortaan het groen zien als de dominante organiserende laag.

Eugène Franken voorspelt voor Innovation Origins hoe de architectuur er over twintig jaar uitziet

“De bouw is een hele archaïsche industrie”, zegt onze nieuwe columnist architect Eugène Franken. In zijn columns zal hij vanaf deze maand schrijven over de architectuur van de toekomst.

Door Emma van Nuland

Eugene Franken met boek Showing of Eindhoven in Fontys gebouw Tu/e

Eugène Franken is al 27 jaar werkzaam bij zijn eigen Architectenburo Franken. Buiten zijn carrière in de architectuur is hij ook werkzaam als secretaris bij Stichting Landgoed Kasteel Geldrop. Met twee boeken op zijn naam heeft hij al de nodige ervaring op het gebied van schrijven. Dit weekend komt zijn eerste column online bij Innovation Origins.

Wanneer begon jouw passie voor architectuur?

“Mijn vader werkte bij een architectenbureau waar hij veel ontwierp voor Philips. Hij werkte allround en hielp ook bij het uitzetten van de bouw. Als klein jongetje mocht ik al met hem mee. Mijn vader was in deze tijd ook al bezig met innovatie. Een groot verschil tussen ons is wel dat mijn vader veel technischer was. Ikzelf ben veel cultureler ingesteld.”

Je hebt al twee boeken geschreven. Het eerste over de geschiedenis van Landgoed Kasteel Geldrop. Je tweede boek Showing Of(f) Eindhoven gaat over architectuur in Eindhoven. Wat vind je het slechtste bouwproject in Eindhoven?

“Een minder project vind ik Parc Fontaine. Dat is een luxe appartementencomplex aan het stadswandelpark. Het slechte aan dit project is de naam. Fontaine was hoofd van groen in Eindhoven. Hij heeft flats in het wandelpark laten bouwen, deze hebben geen eigen tuin maar eigenlijk is het park hun tuin. Hij wilde het park heel graag groen houden. Parc Fontaine gaat hier helemaal niet over. De appartementen hebben onder andere een grote tuin met een hoog hek eromheen. Hiermee raak je het idee van Fontaine compleet kwijt.”

Er is vast ook mooie architectuur in Eindhoven. Wat vind je het beste bouwproject in Eindhoven?

“Veruit het beste project in Eindhoven vind ik de DomusDela. Dit was vroeger de paterskerk. Dit gebouw is van uitvaartbedrijf Dela, het is nu onder andere een ceremoniehuis. Dat is de plek waar Eindhoven is ontstaan. Het is dus een hele belangrijke plek. Het is echt schitterende architectuur met heel veel betekenis. Je moet hier zeker gaan kijken.”

Wat zijn volgens jou momenteel de interessantste innovaties op het gebied van architectuur?

“Het zijn er zo veel maar ik denk vergroening. Een voorbeeld daarvan is dakparken. Je gebruikt dan een plat dak, ruimte die je anders niet zou gebruiken, voor veel groen. Een mooi dakpark is dat in Rotterdam, dat is een van de grootste dakparken van Europa.”

Wat denk jij dat er voor innovaties aankomen binnen architectuur en bouw?

“Ik denk dat globalisering een groot thema zal zijn en robotisering natuurlijk. Bouw is een ontzettend archaïsche industrie. Hoe gebouwen nu in elkaar worden gezet, zo gebeurde dat vijf jaar geleden ook al. Dat gaat niet zo blijven. Er is bijvoorbeeld nog geen fabriek die gebouwen kan fabriceren op grote schaal. 3D-printen zal waarschijnlijk ook verder ontwikkeld worden.”

Een ontwikkeling met betrekking tot 3D-printen en architectuur is gebouwen printen met betonprinters. Denk je dat dit verder ontwikkeld gaat worden?

“Betonprinters werken helemaal niet. Je ziet alle laagjes zitten en er is een flexibiliteit van nul. 3D-printen gaat zich verder ontwikkelen maar niet met beton. Misschien wordt een gevel over twintig jaar wel gewoon geprojecteerd op een huis, dan kan je elke ochtend een nieuwe gevel kiezen. Hout wordt wel herontdekt. Hout is een fantastisch bouwmateriaal. Het houdt bijvoorbeeld CO2 vast. Er wordt momenteel al meer met hout gebouwd maar dit zal steeds meer gaan voorkomen.”

Gaan de ontwikkelingen in de architectuur vooral plaatsvinden rondom materialen?

“Nee, ik denk ook binnen circulair bouwen. Kalk is een voorbeeld. Kalk werkt een beetje hetzelfde als beton, maar als je het afbreekt is het te gebruiken als grondverbeteraar. Er komt natuurlijk ook veel ontwikkeling rondom het bouwproces.”

“Ik ben vaak iemand die voorop loopt. Ik kan nu iets voorspellen wat over twintig jaar waarheid is. Er is nog veel te winnen op het gebied van duurzaamheid en architectuur. Heel veel dingen die duurzaam lijken zijn dat bijvoorbeeld nog niet echt. Binnenkort verschijnt er van mij een column over kleefrijst en kalk als bouwmaterialen, hier zal ik nog niet teveel over verklappen.”